Geboorte
Er zijn tal van gebruiken rondom zwangerschap, geboorte en kraamtijd die gepaard gaan met een uitgebreid assortiment aan brood- en banketlekkernijen. Deze lekkernijen verschillen soms sterk per land, regio en stad. In het algemeen maakte men voor de kraamvrouw een versterkende drank met eieren en honing. Ook kookte men pap met pruimen om de stoelgang weer op gang te brengen. Anijs wordt eveneens vaak gebruik (de anijsmuisjes), omdat het de moedermelk zou bevorderen. Kraamvisite bracht soms grote krentenbroden mee en kreeg soms een zakje sierlijk verpakte geboortesuikers mee. Knijpertjes of opgerolde oublies werden bij de kandeel gegeten in sommige streken terwijl omstreeks 1900 geboortetaarten in zwang kwamen, onder andere in Noord- en Zuid-Holland en in Groningen. Wafelijzers waren een geliefd geschenk voor de kraamvrouw. Het geboortebrood dat aan de kraamvrouw werd geschonken had een tweeledige betekenis. Het diende enerzijds als offer aan de goede geesten voor een gunstig verloop van de bevalling. Anderzijds diende het als afweermiddel tegen boze geesten. Later werd het geboortebrood ook geschonken aan de personen die een rol hadden vervuld bij de geboorte, zoals bijvoorbeeld de bode die het goede nieuws kwam brengen. Bij de geboorte van een jongen kreeg hij 2 broden en bij een meisje 1 brood. Vaak werden de broodsoorten gekruid met anijs en kummel of kaneel, die de boze geesten op de vlucht moesten drijven.
Friesland
In Friesland hadden de buurvrouwen op het platteland een ruime keus uit geboortelekkernijen om deze als geschenk aan te bieden aan de jonge ouders: Dit kon bestaan uit een lang krentenbrood, pijpkaneelbollen vol oranjesnippers maar ook uit ook zelfgebakken tulband en honigkoek met opschrift. In de Friese steden at men krentenkruisjes, suikerbrood, suikertulband en vooral kraamvrouwpoffen.
Bij geboorten kreeg de Friese bakker dikwijls opdracht kraam- of suikerpoffen te bakken. Dit waren krentenbollen of ronde krentenbroden met een vulling van bruine suiker en kaneel, soms aangevuld met amandelspijs. Deze broodjes werden ook wel " jouster poffen" genoemd. Het woord ‘jouster’ is Fries voor geefster. Ook stonden ze bekend als ‘pofkes’.Bij deze geschenken speelde onbewust nog een herinnering aan het oude volksgeloof, dat kaneel de boze geesten op de vlucht joeg, een rol.
Volgens de schrijfsters van ‘Streekrecepten’ bestond de pof uit twee schijven dik krentenbrooddeeg van ongeveer 16 cm doorsnee. De eerste schijf werd plat op een bakblik gelegd, hierop kwam een grote klont bruine suiker, daarop de tweede plak die rond de suiker werd ingedrukt. De gebakken pof werd bij het nuttigen doorgesneden en met boter besmeerd.
Jozien Jobse – Van Putten beschrijft in haar boek ‘De krentenwegge. Een bijzonder brood bij geboorten’ de pof als een gebak van ongeveer een kilo zwaar, dat bereid was uit 'lekker' krentenbrooddeeg waar soms ook wat rozijnen doorgingen. Twee stukken deeg van om en nabij een pond werden plat uitgerold en op elkaar geplaatst. Ertussen zat een mengsel van bruine suiker, roomboter, iets kaneel en kruimels van beschuit of koekjes om enige binding tot stand te brengen.
Rond de tijd dat haar boek verscheen (1992) wogen de poffen nog maar een ons of twee. ‘En om de vulling gemakkelijker te kunnen verwerken (maar mogelijk ook omwille van de smaak) is deze spuitbaar gemaakt door er amandelspijs aan toe te voegen”, aldus Jobse – Van Putten.
Noord Holland
In West Friesland, om precies te zijn in Hoorn, kende men een eigen variant op de kraamvrouwpoffen. Hier werden ze Hoornse Broeders genoemd. In het West- Friese arbeidersgezin kreeg de kraamvrouw soezen, die in vormen waren gebakken. Bevriende buren, familie en kennissen lieten ze door de bakker bij de kraamvrouw bezorgen. Zij deelde ze op haar beurt uit aan het kraambezoek. In de kop van Noord-Holland gaf men zowel in kringen van boeren als van boerenknechten eenvoudige taarten bij een geboorte. Sommige boeren kregen er wel meer dan tien. De 17e eeuwse schilder Paulus Potter schijnt beschreven te hebben dat iemand bij een geboorte maar liefst 31 taarten ontving.
Oost- en Noord-Nederland
Het meest bekende geboortebrood in Noord-Nederland waren en zijn de grote, zware krentenbroden die de boerenbevolking naar buren en kennissen bracht. Bij het ‘aanspreken’ van de moeder droegen de Twentenaren krentenbroden van wel twee meter lang op een ladder naar binnen. Bij de geboorte van tweelingen krijgt de vader zo’n groot krentenbrood van zijn directe collega’s op het werk. In Groningen kregen kraamvrouwen uit de werkende stand van hun werkgever een stoetje met krenten, vrouwen uit de burgerstand een tulband. In Drente noemde men dit krentenbrood een ‘plas’, in de Achterhoek een ‘kraamschudderswegge’ (kraamschudden betekent op kraambezoek gaan). Op de Veluwe gaven de buren een ‘kraomstoete’, een krentenbrood van ongeveer 60 cm. lengte.
Limburg
Vlaaien behoorden tot de geboortelekkernijen in Limburg, onder andere in Susteren en Schinnen. Peperkoek werd aan de kraamvrouw geschonken in Venlo en Klimmen terwijl puntbroodjes in Schimmert en klontjeswek in Tegelen favoriet waren. Weert kende zijn ‘lommerden’ en wittebroodsbollen, Roermond had zijn ‘wighelkiendjes’ (wikkelkindjes).
Steden
Veel steden hadden hun eigen geboortekostjes. Haarlem had ‘bestellen’ die men in melk weekte, een oud kraamvrouwenkostje. Den Haag kende zijn kraamvrouwenpoffen en suikerbrood, in Arnemuiden at men ronde Zeeuwse broden met rozijnen. Eieren en cake werden in het Overijsselse Hardenberg aan de kraamvrouw voorgezet terwijl soezen in Noord- Holland (Grosthuizen en Nieuwe Niedorp) gangbaar waren. In het eveneens Noord-Hollandse Wijdenes kwamen gebak en soezen op tafel.
Gereglementeerde maaltijden
In de feodale Middeleeuwen kon een geboorte van een nieuwe wereldburger binnen een rijke, adellijke familie aanleiding zijn tot een groot feest dat drie etmalen duurde en soms werd bijgewoond door honderden gasten. Aan het einde van de Middeleeuwen kwamen de derde stand en de steden op. Zij bouwden aanvankelijk blindelings voort op deze geldverslindende traditie.
In hun onderlinge concurrentie boden de burgers dermate tegen elkaar op als het ging om feestelijk vertoon dat het geen zeldzaamheid was dat de viering van een huwelijk of geboorte het faillissement van het gezin betekenden. Het hierdoor veroorzaakte leed was zo ingrijpend en zo algemeen dat de overheid zich verplicht zag in te grijpen en beschermende maatregelen te treffen in de vorm van keuren, waarbij de feestelijkheden precies gereglementeerd en gelimiteerd werden. Zo werd voorgeschreven hoe lang een feest mocht duren, hoeveel gasten mochten worden uitgenodigd, hoeveel waarde de geschenken mochten vertegenwoordigen, hoeveel maaltijden mochten worden aangeboden en hoeveel schotels per maaltijd.
In 1445 deelt een Leidse keur mee: ‘Een vrouw, die van een kind bevalt, mag binnen twee uren, nadat het kind geboren is, een redelijk en huiselijk kindermaanstik geven, gemaakt van eieren, boter en kaas, naar ouder gewoonte.’ Overtreding van deze richtlijn werd flink bestraft. Tot ver in de 18e eeuw zijn er uitspraken van vreemdelingen terug te vinden over de ongehoorde overdaad in het aantal opgediende. We citeren hier een Brit uit omstreeks 1770: 'I was present at one of these feasts in Amsterdam where I believe eight tables were four times covered and each course above a hundred dishes.’ In de ene regio heetten de kraammaaltijden 'wievenmoal' of 'wievevet', in de andere 'kraammaal' of ook alleen maar 'gastmaal'. Dit soort maaltijden verdwenen langzamerhand en kwamen tussen de beide wereldoorlogen nog slechts sporadisch voor. Wat ervan over bleef was meestal alleen de kraamvisite.
Brood per stand
In een leerdicht van ene Vom Rig wordt vermeld dat naar aanleiding van een geboorte bij een knecht "grof, hard en zwaar brood vol zemelen” aangeboden werd. Bij een geboorte in een boerengezin bakte men een wat luxer brood, namelijk een “luchtig en licht brood met kaas en boter". Bij een geboorte in het huis van de 'Jarl' (edelman) kwamen er "dunne broden uit klare tarwe" op tafel. Niet alleen de sociale component is hier boeiend maar ook de gradatie in broodgiften. De knecht kreeg een broodkoek, de boer een gedesemd brood en de edelman had recht op het fijnste tarwebrood. Gedesemd brood was voor de lagere sociale klassen al een traktatie op zich want op doordeweekse dagen at men gewoonlijk brij. De hogere standen aten slechts het duurdere tarwebrood.
Geboortebrood
Het geboortebrood dat aan de kraamvrouw werd geschonken had een tweeledige betekenis. Het diende als offer aan de goede geesten voor een gunstig verloop van de bevalling, evenzo diende het als afweermiddel tegen de boze geesten. Later ging het gebak ook over op de personen die een rol hadden vervuld bij de geboorte, zoals bijvoorbeeld de bode die het goede nieuws kwam brengen. Bij de geboorte van een jongen kreeg hij 2 broden en bij een meisje 1 brood. Veelal werden de broodsoorten gekruid met anijs en kummel of kaneel, die de boze geesten op de vlucht moesten drijven.
Weake bole mei prûmen
Dit was een speciaal kraamvrouwenkostje want, zo zei men, pruimen waren dan zo gezond. In het boekje ‘Streekrecepten’ herinnert één van de schijfster zich dat haar moeder deze weake bole mei prûmen naar een kraamvrouw bracht. Dit vond plaats in het Friese Stiells.
Visbroodje
Het visbroodje was een religieus gebedsbroodje dat binnen christelijke families gegeten werd bij de geboorte van jongens. Het werd aangeboden in de hoop dat de jongen gezond zou opgroeien en later voor een sterk nageslacht zou zorgen. Dit was belangrijk omdat van een jongen werd verwacht dat hij voor het inkomen zou zorgen; een meisje ging toch trouwen en uit huis, zo was de strekking destijds.