Carnaval
Nonnenvotten
De nonnenvot is een typisch carnavalsgebak uit Sittard. Vroeger werd dit vetgebak ook wel ring of böl genoemd. Het zijn meelkoekjes die in raapolie of frituurvet werden en worden gebakken. Ze hebben de vorm van een in elkaar gestrengelde ring.
Volgens sommigen duidt het woord ‘nonnenvot' respectievelijk op een drol, op de vette billen van een varken of op het achterwerk van een kloosterzuster. De nonnenvot dient niet te worden verward met de Franse pet- de- nonne (nonnenscheet), een luchtig sneeuwbalgebakje dat in Nederland vroeger nonneveesje heette.
De Nonnevot is een specifiek Sittards gebak maar heeft waarschijnlijk een Duitse oorsprong. In
Aken en andere steden kende men namelijk de Nonnifutte en deze zou door de Limburgse brikkebakkers, die er voor de Tweede Wereldoorlog in de steenbakkerijen werkten, zijn meegenomen naar Midden- Limburg.
Nonnevotten werden vroeger uitsluitend gebakken tijdens en in de tijd voorafgaand aan carnaval,
dat wil zeggen vanaf 11 november. Een folkloristisch gebruik tijdens de Vastenavond was het
rondgaan van de hoeras, de Vastenavondgekken, door de straten van Sittard. Behalve nonnenvotten hadden ze leverworst, bloedworst, peperkoek en varkensblazen bij zich die ze uitdeelden aan de kinderen.
Ringkrapfen
In buitenlandse kook- en receptenboeken kent men diverse varianten op de nonnenvot. In deze boeken worden ze onder andere Ringkrapfen en Marmeladekrapfen genoemd.
In 1675 vonden onderhandelingen plaats tussen het stadsbestuur en de hier aanwezige Franse legerleiding. De gesprekken gingen over vorderingen ten behoeve van dit leger. De Sittardse magistratuur bood de Franse representanten een maaltijd aan waarbij ‘wein, ringen, weissbrot und mandeln' (wijn, ringen, wittebrood en amandelen) werden opgediend.
De specialiteit van de ring komt nog beter tot uitdrukking in een geschrift, dat een opsomming geeft van de taken van de schuttemeester van de schutterij Sint Sebastianus in Susteren.
Naast vele andere zaken had de schuttemeester de zorg voor het aanwezig zijn van: op ‘Roselmontag' de knackkoeken uit Maaseijck (totdat rond 1790 Anna Meeuwissen zich in deze branche bekwaamde en de kwaliteit nog wist te verbeteren), op dinsdag de ‘ringen' uit Sittard, omdat hier ‘gene backers en waeren om deselve te backen, reikent voor den ganck van twe mael' en op Aswoensdag de haringen met kaas en wittebrood.
Als met ‘ringen' inderdaad hetzelfde product werd bedoeld als de ‘nonnenvot' dan zou dat in tegenspraak zijn met bovenvermelde Duitse herkomst.
Sinaasappels en haring
Behalve de nonnenvotten en de worstenbroodje hoorden ook sinaasappels en haring thuis op het Sittardse carnavalsgebeuren.
Zo kende men er zogeheten ‘appelesiensjmiete', het strooien van sinaasappels. Op Aswoensdag was er het ‘hering biete' of haringbijten. Men bezocht de cafés waar men uitbundig carnaval had gevierd. Op Aswoensdag werd daar rustig nagekaart over het feest onder het genot van een laatste glas bier en een (gratis) zure haring.